Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Salzgitter heute, deel 1

1 Wilkommen in Berlin - Alle woordjes!

Jaar 2 (havo/vwo)

STORY: DAS FERNSEHTEAM

sorry, pardon = Entschuldigung
Wat is er aan de hand? = Was ist los?
doen = machen
Wie bent u? = Wer sind Sie?
van de televisie = vom Fernsehen
komen = kommen
wonen = wohnen
natuurlijk = natürlich
goed, juist = richtig
het adres = die Adresse
nu = jetzt
begrijpen = verstehen
ik zal = ich werde
naar boven brengen = hinaufbringen
op de eerste verdieping = im ersten Stock
aardig van u = nett von Ihnen
maar = aber 
wel = schon
alleen = alleine
Dank u wel. = Vielen Dank.
jullie = ihr
ook = auch
dat kan toch niet = das gibt es doch nicht
niemand = niemand
bijna = fast
ik weet het (weten) = ich weiβ (wissen)
wegrijden = wegfahren
de taxi = das Taxi
de congiërge = der Hausmeister
de cameraman = der Kameramann
de presentator = der Moderator
TEXT: FLEUR UND ALEXANDER
de naam = der Name
de leeftijd = das Alter
de lengte = die Groβe
de haarkleur = die Haarfarbe
de vader = der Vater
de moeder = die Mutter
de broer = der Bruder
de zus = die Schwester
de broers en zussen = die Geschwister
waar ze van houdt = was sie mag
de tijd = die Zeit
de school = die Schule
de weg naar school = der Schulweg
het eind van de schooldag = der Schulschluss
zeven uur = sieben Uhr
een half uur = eine halbe Stunde
het huiswerk = die Hausaufgaben
de muziek = die Musik
het voetbal = das Fuβbal
de sport = der Sport
de krant, het blad = die Zeitung
de fiets = das Fahrrad
de stripverhalen = die Comics
de patat, de friet = die Pommes
de pasta = die Nudeln
het ei, de eieren = das Ei, die Eier
de soep = die Suppe
QUASSELECKE
Hoe heet je? = Wie heiβt du?
oud = alt
pas = erst
Goedendag = Guten Tag, Grüβ Gott (A)
Hallo, hoi = Grüβ dich, Servus (A), Grüezi (CH)
Dag, doei, aju! = Tschüss!
wie = wer
jij bent (zijn) = du bist (sein)
waarvandaan = woher
de ouders = die Eltern
gescheiden = geschieden
Hoe gaat het (ermee)? = Wie geht's?
het enig kind = das Einzelkind
de halfzus = die Halbschwester
de stiefmoeder = die Stiefmutter
ouder = älter
jonger = junger
de postcode = die Postleitzahl
het e-mailadres = die E-Mailadresse
TEXT: WIR SIND BERLINER
de achternaam = der Familiename / Nachname
meedoen, deelnemen = mitmachen
het programma = das Programm
de uitwisseling = der Austausch
daarom = darum
de (vrouwelijke) vegetariër = die Vegetarierin
de hobby, de hobby's = das Hobby, die Hobbys
het meisje, de meisjes = das Mädchen, die Mädchen
werken = arbeiten
de brommer = das Mofa
rijden = fahren
thuis = zuhause
altijd = immer
het zusje = das Schwesterchen
samen = zusammen
geweldig, super, gaaf = toll
de tram = die Straβenbahn
helaas = leider
de vereniging, de club = der Verein
het tijdschrift = die Zeitschrift
de zaken, de winkels = die Geschäfte
das Paradies = het paradijs
de lunchroom = die Konditorei
STORY: ENDLICH DA!
de taxichauffeur = der Taxifahrer
eindelijk = endlich
de bagage = das Gepäck
de bagageruimte / kofferbak = der Kofferraum
stom = blöd
de noodrem = die Notbremse
trok (trekken) = zog (ziehen)
anderhalf = anderthalb
verschrikkelijk = schrecklich
de kampioen = der Meister
ophouden = aufhören
alstublieft = bitte
moe = müde
Gaat wel. = Geht schon.
mevrouw Schubert = Frau Schubert
Wat heb je daar? = Was hast du da?
Dat mag ik... = Das darf ich...
de vriend, de vrienden = der Freund, die Freunde
krijgen = bekommen
weten = wissen
hij heeft = er hat
Nou, vooruit! = Na los!
Doe maar! = Mach schon.
Wat lief (schattig)! = Wie lieb!
hij zal = er wird
blij zijn = sich freuen
wanneer = wann
de oefening = die Übung
de balpen = der Kugelschreiber / Kuli
het boek, de boeken = das Büch, die Bücher
het (school)cijfer = die Note
de gitaar = die Gitarre
de piano = das Klavier
naar muziek luisteren = Musik hören
de computer = der Computer
het spel = das Spiel
boodschappen doen = einkaufen
tennissen = Tennis spielen
naar de film gaan = ins Kino gehen
zwemmen = schwimmen
dansen = tanzen
in het weekend = am Wochenende
uitslapen = ausschafen
tv-kijken = fernehen
fietsen = Rad fahren
sport beoefenen = Sport treiben

Ingezonden op 27-09-2011 - 1710x bekeken.
Waardering 9 (aantal stemmen: 8)

voting system
1
2
3
4
5

Dit zijn al de woordjes van Kapitel 1 (hoofdstuk 1).
Bij sommigen staat dat je alleen Duits

Nederlands moet leren,
bij anderen Nederlands

Duits.
Ik heb alles Nederlands

Duits gedaan.
Succes met leren!

ps. Als je maar één 'stukje' nodig hebt, kun je deze gewoon knippen en plakken natuurlijk.

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Salzgitter heute, deel 1

1 Wilkommen in Berlin - Alle woordjes!