Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Fortuna, deel 1

7891011 Hoofdstuk 7, 8, 9, 10, 11

Jaar 2 (Gymnasium)

quid? = wat?
agricola = boer
gero = dragen; oorlog voeren; voeren {gerere}
primus, prima, primum = eerste
ante = voor
pugna = gevecht
malum = ramp
pario = voortbrengen {parere}
praeterea = bovendien
vos = jullie
nos = wij; ons
debeo = moeten {debere}
statim = meteen
iterum = weer; opnieuw
clamo = roepen {clamare}
ecce! = kijk!
denique = tenslotte
rideo = lachen {ridere}
opprimo = neerdrukken; overvallen {opprimere}
occido = doden {opprimere}
at = maar
tu = jij
ego = ik
respondeo = antwoorden {respondere}
eum = hem {acc}
maneo = wachten; blijven {manere}
fugio = vluchten {fugere}
-ne = vraagzin {als -ne in de zin staat, wat voor soort zin is het dan?}
te = je; jou {acc}
interficio = doden {interficicere}
secundus, secunda; secundum = tweede
mortuus, mortua; mortuum = dood
curro = rennen {interficicere}
olim (bijw.) = ooit, eens, vroeger
laudo (laudare) = prijzen
excito (excitare) = (op)wekken, opjagen
hostis, hostem = vijand
antea (bijw.) = vroeger
puer, puerum = jongen
nobilis, nobile = aanzienlijk, van hoge afkomst
erat (imperf.) = (hij) was
soleo (solere) = de gewoonte hebben, gewoonlijk doen
dormio, (dormire) = slapen
postquam = nadat
intro (intrare) = binnengaan
ibi = daar
territus, territa, territum = verschrikt
clamor, clamorem = geschreeuw, lawaai
propero (properare) = zich haasten
caput (onz.) = hoofd
intellego, intellexi, (intellegere) = begrijpen
video, vidi, (videre) = zien
flamma = vlam
noster, nostra, nostrum = onze, (van) ons
servus = slaaf
totus, tota, totum = (ge)hele
appareo, apparui, (apparere) = verschijnen
convoco (convocare) = bijeenroepen
eos (acc. mnl. mv.) = hen, deze(n), die
cum = toen, wanneer
veto, vetui (vetare) = verbieden
cur = waarom
inquit = zegt (hij), zei (hij)
maximus, maxima, maximum = grootste, zeer groot
insignis, insigne = opvallen, bijzonder, bekend
dico, dixi, (dicere) = zeggen
ut = (zo)als
ipse, ipsa, ipsum = zelf
ardeo, arsi, (ardere) = branden, in brand staan
cognosco, cognovi, (cognoscere) = leren kennen, vernemen, perf. (vaak) kennen
amitto, amisi, (amittere) = verliezen
accipio, accepi, (accipere) = ontvangen, verkrijgen, vernemen
curro, cucurri, (currere) = rennen
capio, cepi, (capere) = pakken, nemen
convenio, conveni, (convenire) = samenkomen
posco, poposci, (poscere) = eisen, vragen
fero, tuli, (ferre) = dragen, brengen, verdragen
mulier, mulierem = vrouw, echtgenote
liber, mv. libri = boek
pretium = prijs
rursus = weer, terug
puto (putare) = menen, (+ 2 acc.) vinden, beschouwen als
quaero, quaesivi, (quaerere) = zoeken, vragen
nimius, nimia, nimium = te veel, te groot
venio, veni, (venire) = komen
tandem = tenslotte, (uit)eindelijk
rideo, risi, (ridere) = lachen
divinus, divina, divinum = goddelijk
pono, posui, (ponere) = plaatsen, neerleggen
impono, imposui, (imponere) = plaatsen op, leggen op
idem = dezelfde, hetzelfde
reliquus, reliqua, reliquum = overig
tres = drie
emo, emi, (emere) = kopen
magis (bijw.) = meer
alius, alia, aliud = ander
paratus, parata, paratum = voorbereid, gereed, bereid
incendo, incendi, (incendere) = in brand steken
eam (acc. vrl. ev.) = haar, deze, die
nusquam = nergens
peto, peti(v)i, (petere) = vragen, streven naar
scio (scire) = weten
licet + dat. = het is toegestaan; het is mogelijk
iudex, iudecis = rechter
domum (acc) = naar (het) huis; naar het huis; naar huis
suus,sua, suum = zijn (eigen); haar (eigen); hun (eigen); zijn;haar;hun;zijn eigen; haar eigen; hun eigen
mihi (dat) = (aan) mij; aan mij; mij
taceo, tacui (tacere) = zwijgen
iudicium = proces; vonnis; oordeel
natus, nata, natum = geboren
quidem... sed = weliswaar... maar
placeo, placui (placere) + dat = bevallen; in de smaak vallen
exspecto (exspectare) = afwachten;wachten; verwachten
liber, libera, liberum = vrij
omnia (onz mv) = alles
aspicio,aspexi (aspicere) = kijken naar; aanschouwen
concedo,concessi (concedere) = toegeven; toestaan; zwichten
si = als
igitur = daarom; dus
narro (narrare) = vertellen
tibi (dat) = (aan) jou; jou; aan jou
absum, afui (abesse) = afwezig zijn
adventus = (aan) komst; komst; aankomst
serva = slavin
ei (dat) = (aan) hem; (aan) haar; eraan; hem;haar;aan hem; aan haar
pectus, pectoris (onz) = borst
nuntio (nuntiare) = berichten; melden
ignosco, ignovi (ignoscere) + dat = vergeven
lux, lucis (vrl) = licht
sermo, sermnis (mnl) = gesprek
multitudo, multitudinis (vrl) = menigte
procedo,processi (procedere) = voortgaan; naar voren lopen
ultimus, ultima, ultimum = laatste
accido, accidi (accidere) = gebeuren;overkomen (aan); overkomen aan; overkomen
propinquus, propinqua, propinquum = vlakbij gelegen
hoc modo = op deze manier
Forum,forum = markt(plein);markt; Forum (in Rome); Forum; Forum in Rome
tantum (bijw) = alleen maar; slechts
sanguis,sanguinis (mnl) = bloed
advenio, adveni (advenire) = (aan)komen; bereiken; komen; aankomen
terreo, terrui (terrere) = bang maken
timeo, timui (timere) = bang zijn voor; vrezen
debeo, debui (debere) = moeten
iaceo, iacui (iacere) = liggen
exclamo (exclamare) = uitroepen; uitschreeuwen
alter, altera, alterum = de één; de ander 
consul, consulis = consul
unus, una, unum = één
corpus, corporis = lichaam
fugio, fugi (fugere) = vluchten
spes, spem = hoop; verwachting
ubique = overal
salus, salutis = redding; behoud; gezondheid
impetus = aanval
murus = muur
defendo, defendi (defendere) = verdedigen; beschermen
pons, pontis = brug
custodio (custodire) = bewaken; passen op
erant = zij waren
arma, armorum = wapens
fortuna = lot; geluk; ongeluk
dies, diem = dag
nox, noctis = nacht
sto, steti (stare) = staan
mons, montis = berg
fuit = (hij) is geweest; (hij) was
fuerunt = (zij) zijn geweest; (zij) waren
coepi = beginnen
singuli = één voor één
statua = standbeeld
comprehendo, comprehendi (comprehendere) = vastpakken
-que = en
consisto, constiti (consistere) = gaan staan; blijven staan
timor, timoris = angst
relinquo, reliqui (relinquere) = verlaten; achterlaten
erit = (hij) zal zijn
cupidus, cupida, cupidum = begerig naar
acer, acris = scherp; fel; hevig
adiuvo, adiuvi (adiuvare) = helpen
necesse est = het is noodzakelijk
libertas, libertatis = vrijheid
simul = tegelijkertijd
eorum = van hen; hun; ervan
plenus, plena, plenum = vol van
virtus, virtutis = deugd; moed; goede eigenschap; moed
interea = ondertussen
armatus, armata, armatum = gewapend
possum, potui (posse) = kunnen
obsideo, obsedi (obsidere) = bezetten; belegeren
civis, civis = burger
ignarus, ignara, ignarum = onkundig van; onwetend; onbekend met
facio, feci (facere) = maken; doen
turba = menigte
do, dedi (dare) = geven
minus = minder
castra, castrorum = legerkamp
ideo = daarom
in castris = in het legerkamp
adsum, adfui (adesse) = aanwezig zijn; helpen
occido, occidi (occidere) = doden
via = weg
ut = zoals; zodra
effugio, effugi (effugere) = ontvluchten; ontkomen
voco (vocare) = roepen; noemen
sedeo, sedi (sedere) = zitten
erro (errare) = rondzwerven; zich vergissen
quam = dan
caedes, ceadis = moord
volo, volui (velle) = willen
mitto, misi (mittere) = sturen; zenden
iubeo, iussi (iubere) = bevelen
addo, addidi (addere) = toevoegen
nihil = niets
nec = en niet; ook niet
longus, longa, longum = lang
id = het; dit
ordo, ordinis = rij
manus = hand
caveo, cavi (cavere) = oppassen voor
accendo, accendi (accendere) = in brand steken; aansteken
dolor, doloris = pijn; verdriet
dimitto, dimisi (dimittere) = wegsturen; laten gaan
respondeo, respondi (respondere) = antwoorden
moveo, movi (movere) = bewegen, ontroeren
Romam = naar Rome
benificium = weldaad
insidiae = hinderlaag
tuus, tua, tuum = jouw
moneo, monui (monere) = waarschuwen
perdo, perdidi (perdere) = te gronde richten; verliezen
dexter, dextra, dextrum = rechts; rechter-
paulo post = korte tijd later
me = mij
eligo, elegi (eligere) = uitkiezen
virgo, virginis = meisje; maagd
libero (liberare) = bevrijden
nuntius = bode; bericht
constituo, constitui (constitere) = plaatsen; vaststellen
duco, duxi (ducere) = leiden; brengen
ripa = oever
rumpo, rupi (rumpere) = breken; verbreken
eas = hen; deze
telum = werptuig; wapens
non solum ... sed etiam = niet alleen ... maar ook
fuga = vlucht; verbanning
tamen = toch
flumen, fluminis = rivier
pervenio, perveni (pervenire) = aankomen; bereiken
foedus, foederis = verdrag; verbond
remitto, remisi (remittere) = terugsturen; loslaten
iniuria = onrecht
educo, eduxi (educere) = wegleiden
promitto, promisi (promittere) = beloven
maxime = het meest; vooral
reddo, reddidi (reddere) = teruggeven
custos, custodis = bewaken

Ingezonden op 09-10-2011 - 1190x bekeken.
Waardering 10 (aantal stemmen: 3)

voting system
1
2
3
4
5

lekker leren en maak aljeblieft ff een kritek puntje voor de volgende keer, en lekker veel complimentjes xxx- suplover

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Fortuna, deel 1

7891011 Hoofdstuk 7, 8, 9, 10, 11