Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Lingua Latina, deel 2

24 !!! heel boek 2 !!!

Jaar 2 (Gymnasium)

opus = werk; bouwwerk
a/ab = van(af); door
aedificare = bouwen; oprichten
fortuna = lot; geluk
quam = hoe; als
amara = verliefd zijn; beminnen; houden van
laedere = beledigen; kwetsen
gignere = verwekken; baren; voortbrengen
numerus = getal; aantal; menigte
exponere = uitstallen; uiteenzetten; te vondeling leggen
lupus = wolf
lupa = wolvin
servare = redden; behouden
tempus = tijd
appropinquare = naderen; eraan komen
pastor = herder
nomen = naam
diu = lange tijd; lang
forte = toevallig
avus = grootvader
frater = broer
regnum = rijk; koninkrijk; heerschappij
scelus = misdaad; misdrijf
iniuria = onrecht(vaardigheid)
agmen = troep; schare; stoet
propinquus = naburig; nabijgelegen
reddere = teruggeven
condere = stichten; bouwen
decernere = besluiten
tradere = overgeven; overdragen; overleveren
irridere = uitlachen; bespotten
lacessere = prikkelen; uitdagen
mutare = veranderen 
asper = ruw; ruig; scherp; hard; grof; streng
clarus = duidelijk; helder; luid; beroemd
Romam = naar; in Rome
antiquus = oud
Graecus = Griek; Grieks
oppugnare = belegeren; bestormen
trans = over; over...heen; over (...heen)
mare= zee
dux, ducis = leider; aanvoerder; veldheer
Troianus = Trojaan; Trojaans
decem = tien
summus = hoogst; grootst
vis = kracht; geweld
vires = krachten; strijdkrachten; strijdmacht; troepen
dolus = list; bedrog
expugnare = veroveren; innemen
ipse = zelf
moenia = (stads) muren; muren; stadsmuren
turris = toren
delere = verwoesten; vernietigen
monere = waarschuwen; aansporen; aanraden; herinneren
comes = begeleider; metgezel
voluntas = wil
ventus = wind
adversus = tegenover (staand); tegen; tegenover
regio = streek; gebied
agitare = drijven; voortdrijven; opdrijven
Carthago = Carthago
coniunx = echtgenoot; echtgenote
fuga = vlucht
capessere = grijpen; pakken
vix = nauwelijks
probus = rechtschapen
animal = levendwezen; dier
caelum = hemel
tandem = eindelijk; uiteindelijk; tenslotte
tandem = toch
sustinere = uithouden; verdragen; volhouden; weerstaan; standhouden (tegen); standhouden; standhouden tegen
porta = poort
patere = openstaan
castra = legerkamp
imprimis = vooral
equus = paard
stupere = versteld staan; bewonderen
votum = gebed; offergave
putare = denken; menen; beschouwen als
praecipitare = storten
cogitare = denken; bedenken; overwegen
accurrere = komen aanrennen; rennen naar
sacerdos = priester; priesteres
procul = ver; verweg; van verre
credere = geloven; vertrouwen
carere = niet hebben; vrij zijn van; missen
nescire = niet weten
prudentia = wijsheid; slimheid
praestare = overtreffen; overtreffen in
constrare = bestaan; vaststaan; bekend zijn
fraus = bedrog
latere = verborgen zijn; zich schuilhouden
ad = naar; tot; tegen; bij
trahere = trekken; slepen
negare = ontkennen; weigeren; zeggen dat niet
silva = bos; woud
misericordia = medelijden
apparere = verschijnen; blijken; duidelijk zijn
oraculum = orakel
statuere = plaatsen; bouwen; vaststellen; besluiten
affirmare = verzekeren; beweren
mittere = zenden; sturen
opprimere = onderdrukken; overweldigen
punire = bestraffen; straffen
mors = dood
navis = schip
vates = ziener; zieneres; profeet; profetes
sedes = zitplaats; zetel; stoel; woonplaats; woning
beatus = gelukkig
sors = lot
gens = geslacht; stam; volk
anima = adem; ziel; leven
monstrare = tonen; wijzen; aanwijzen
lux = licht
fatum = lot; noodlot
docere = onderwijzen; informeren
ille; illa; illud = die; dat
regnare = koning zijn; heersen; regeren; regeren over
arx = burcht
mons = berg
ponere = plaatsen; zetten; neerzetten; leggen; neerleggen
urbs = stad
iam = al; reeds; spoedig; weldra
prodere = onthullen; meedelen; overleveren; verraden
dicere = zeggen; spreken; noemen; bedoelen
primus = eerst
finis = grens; einde; doel
orbis = kring; kringloop
orbis terrarum = de aarde; de wereld
superbus = hoogmoedig; trots
civitas = staat
auctor = dader; stichter; aanstichter; stamvader; schrijver
parere = gehoorzamen
imperium = macht; heerschappij; rijk; gebodl bevel
iustus = rechtvaardig
parcere = sparen
admonere = waarschuwen; raadgeven; aansporen; herinneren
memoria = geheugen; herinnering
litterae = brief; wetenschap
capere = grijpen; pakken; nemen; innemen; gevangennemen 
adhibere = aanwenden; gebruiken; erbij halen; betrekken
recipere = opnemen; ontvangen
se recipere = zich terugtrekken
fundamentum = fundament; basis
iacere = werpen; gooien
publicus = van de staat; staatsopenbaar; publiek
occupare = bezetten; in bezit nemen
occupatus = druk bezig
simulare = doen alsof
fugere = vluchten; ontvluchten; ontkomen
crudelitas = wreedheid
causa = oorzaak; reden
confugere = vluchten; zijn toevlucht nemen
cupere = begeren; verlangen
nullus = geen
nusquam = nergens
tutus = veilig
hostis = vijand
interficere = doden; ombrengen
consilium = plan; raad; advies; beraadslaging; besluit
cognoscere = vernemen; opmerken; herkennen; merken
facere = maken; doen
parere = verwerven; behalen
diripere = plunderen; verwoesten
clam = in het geheim
nuntius = bode
hortus = tuin
nuntiare = melden; berichten
princeps = leider
privare = beroven van
acer = scherp; streng; hard
patres {mv} = senatoren; partriciërs 
agere = doen; handelen; onderhandelen
celer = snel
opus est = ...is nodig; ... is nodig; is nodig
discordia = tweedracht; onenigheid
lex {vrouwelijk} = wet 
crudelis = wreed; meedogenloos
iudicium = rechtbank; vonnis
iratus = boos; woedend
fabula = verhaal; fabel
brevis = kort
eques = ruiter; ridder
pars {vrouwelijk} = deel 
omnis = ieder; elk; alle; geheel
mortalis = sterfelijk; vergankelijk; mens; sterveling
duo = twee
ingens = reusachtig; enorm
civis = burger; medeburger
utilis = nuttig; geschikt
salus {vrouwelijk} = gezondheid; welzijn 
communis = gemeenschappelijk; algemeen

consulere = beraadslagen; overleggen; overwegen
consulere + dat. = zorgen voor
consulere + acc. = om raad vragen; raadplegen
convenire = samenkomen; tegenkomen; ontmoeten; overeenkomen
legatus = gezant
ius {onzijdig} = recht; rechtsregel 
describere = overschrijven
quattuor = vier
quinque = vijf
post {bijwoord} = later; daarna 
prudens = verstandig; wijs
corrigere = verbeteren; corrigeren
perficere; -io = afmaken; voltooien
tabula = plank; plaat; wetstafel
exponere = uitstallen; uiteenzetten; te vondeling leggen; tentoonstellen
qua de causa = waarom; daarom
duodecim = twaalf
totus = geheel, heel
exercitus = leger
gen. exercitus = exercitus
socius = deelgenoot, partner, bondgenoot
et ... et = zowel ... als
quaestor = schatmeester
gen. quaestor = quaestoris
tribunus militum = krijgstribuun, officier
praeterea = bovendien
senatus = senaat
gen. senatus = senatus
pugna = gevecht, strijd, slag
mille = 1000, duizend
pedes = infanterist
gen. pedes = peditis
animus = geest, gedachten, hart, moed, ziel
clades = nederlaag
gen. clades = cladis
numquam = nooit
intra = binnen
intra + nmv? = acc
tumultus = tumult, opschudding, onrust, verwarring
gen. tumultus = tumultus
magistratus = magistraat, ambt
gen. magistratus = magistratus
praetor = pretor
gen. praetor = praetoris
curia = curia, senaatsgebouw
certus = zeker, betrouwbaar
pro certo habere = voor zeker houden
impetus = aanval
gen. impetus = impetus
discrimen = onderscheid, gevaar, gevaarlijke situatie
gen. discrimen = discriminis
constantia = vastberadenheid
confirmare = bevestigen, versterken, bemoedigen
augere = vermeerderen, vergroten
pf augere = auxi
ppp augere = auctus
multitudo = menigte, massa
gen. multitudo = multitudinis
superesse = over zijn, overleven
tollere = opheffen, aanheffen, wegnemen
pf tollere = sustuli
ppp tollere = sublatus
arcere = afweren, afhouden
matrona = getrouwde vrouw, vrouw
publicum = het openbare leven, 'de straat'
silentium = stilte, rust
custos = bewaker
gen. custos = custodis
cogere = bijeenbrengen, verzamelen, dwingen
pf cogere = coegi
ppp cogere = coactus
salus = gezondheid, welzijn, redding
gen. salus = salutis
salvus = behouden, intact
tuba = trompet
carmen = lied; gedicht
sonare = klinken; weerklinken
portare = brengen; dragen
qui, quae, qoud = welk; watvoor
imago = beeld
flumen =rivier; stroom
hic, heac, hoc = deze; dit
adesse = aanwezig zijn; er zijn
ignorare = niet weten; niet kennen
non ignorare = goed weten; goed kennen
appellare = noemen
libertas = vrijheid
virtus = dapperheid; moed
superare = overtreffen; overwinnen; verslaan
lumen = licht
decus = sieraad; eer; roem
elephantus = olifant
bestia = beest
atrox = afgrijselijk; gruwelijk; verschrikkelijk
corpus = lichaam; lijf; lijk
terrere = laten schrikken; bang maken
aurum = goud
argentum = zilver
preada = buit
vincire = binden; boeien
currus = wagen
captivus = gevangene
nobilis = aanzienlijk; voornaam; van adel
at = maar
petere = gaan naar; vragen; aanvallen; verlangen; trachten te bereiken; streven naar; halen
bonum = het goede
bona = have en goed; goederen
tristis = droevig; treurig
flere = huilen
tantum = slechts; alleen
unde = vanwaar?; waarvandaan?
habitare = wonen; bewonen
inde = vandaar; daarvandaan
pirata = piraat; zeerover
nauta = zeeman; matroos
proelium = gevecht; strijd
committere = tot stand brengen
proelium committere = een gevecht aangaan; een gevecht beginnen
necare = doden; ombrengen
emere = kopen
durus = hard; hardvochtig
interdum = soms; af en toe
coercere = in bedwang houden; straffen; bestraffen
caedere = doden; neerslaan; slaan
iubere = bevelen; opdragen; laten
crinis = haar
disponere = verdelen; ordenen
perterrere = hevig laten schrikken; erg bang maken
effugere = ontvluchten; vluchten; ontsnappen
vehemens = hevig; heftig; sterk
vehementer = zeer; hevig; heftig
clemens = mild; toegeeflijk; vriendelijk; aardig
umquam = ooit
consulere in = optreden tegen; behandelen
ceterum = overigens; verder
mores = karakter; leefwijze; gedrag; levenswandel
turpis = schandelijk; smadelijk
nuper = onlangs; kortgeleden
tardus = traag; langzaam; laat
fortis = dapper
defendere = afweren; verdedigen; beschermen
in = in; bij; op
salutem dicere = groeten
ut = dat; opdat; om te; zodat
ne = dat niet; opdat niet; om niet te
odium = haat
ratio = rede; verstand
valere = gezond zijn; sterk zijn; gelden
damnum = schade; nadeel
poena = straf; boete
poenas dare = gestraft worden
sinere = toelaten; toestaan; laten
praeter = behalve
labor = werk; inspanning; moeite; leed
oportet = het is nodig; het behoort
curare = zich bekommeren om; zorgen; zorgen voor; verzorgen
sollicitudo = bezorgdheid; zorg; ongerustheid
senectus = ouderdom
nefas = onrecht; zonde
adversus = tegen
sententia = mening; voorstel; wil
spatium = ruimte; tijd; tijdsruimte
quietus = rustig
ita = zo
sollicitare = ongerust maken; verontrusten
qualis? = hoedanig?; wat voor (een)?
miscere = mengen; verwarren; in de war sturen
modus = maat; wijze; manier
cupiditas = begeerte; verlangen
tribunatus = tribunaat
mortuus = gestorven; dood
demum = pas
sentire = bemerken; merken; voelen
perseverare = volharden; doorgaan; volhouden
nec = en niet; ook niet; maar niet
timere ne = vrezen dat
cum = toen; omdat
culpa = schuld
sero = laat; te laat
tribunus plebis = volkstribuun
civitas = staat; burgerrecht
impetrare = gedaan krijgen; verkrijgen
hospes = gast; gastheer
constans = standvastig; vastberaden
vultus = gezicht
aedis = tempel
aedes = huis
abicere = wegwerpen; neerwerpen
commovere = bewegen; ertoe brengen
obtemperare = gehoorzamen
gratia = dank; gunst
gratias agere = bedanken; danken
contra = tegen; tegenover
atrium = atrium; hal
caput = hoofd; kop
adversarius = tegenstander
aspectus = aanblik
permovere = heftig bewegen; schokken; verontrusten
tyrannus = tiran
facultas = mogelijkheid; gelegenheid
deesse = onbreken; weg zijn
ferrum = ijzer; wapen; zwaard
facilis = gemakkelijk
lectus = bed; aanligbed
considere = gaan zitten; plaatsnemen
agnoscere = leren kennen; kennen; onderkennen
propositum = plan; voornemen
horrere = huiveren voor; huiveren; ontzet zijn over; ontzet zijn
adducere = brengen; leiden naar
metus = vrees
deterrere = afschrikken
iter, iternis = weg; pad; reis; tocht
periculosus = gevaarlijk
priusquam = voordat
natura = natuur; aard
parum = te weinig
respicere = omkijken; denken aan; zorgen voor; rekening houden met
quidam = een (zekere)
obsidere = belegeren; bezetten
habitus = houding; dracht; toestand; kleding
classis, classis = vloot
hiems, hiemis = winter
conscendere = bestijgen; beklimmen; aan boord gaan
fluctus = golf; stroom
premere = drukken; in het nauw brengen
religio = godsdienst; bijgeloof; godsdienstige vrees
omen, ominis = voorteken
litus, litoris = kust; strand
cadere = vallen
traicere = overzetten; oversteken
obvius = tegemoetkomend
dedere = overgeven; uitleveren
se dedere = zich overgeven
supplex = smekend; smekeling
admiratio= bewondering
per = door/over (heen); tijdens; gedurende; in
dens = tand
laus = lof; roem
incredibilis = ongelooflijk; verbazingwekkend
celeritas = snelheid
conficere = (af)maken; voltooien
fugare = op de vlucht jagen; verjagen; verdrijven
nou dit is dus heel boek 2 suc6 met leren

Ingezonden op 01-11-2011 - 2952x bekeken.
Waardering 9.8 (aantal stemmen: 12)

voting system
1
2
3
4
5

als er foutjes inzitten, het is het hele boek dus misschien ben ik zelfs een hoofdstuk vergeten,
zeg dan ff, suc6 met leren

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Lingua Latina, deel 2

24 !!! heel boek 2 !!!