Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Grundwortschatz Deutsch, deel 1

0 Bladzijde 5+6

Jaar 2 (vwo)

de trap = die Treppe
de gang = der Flur
de lift = der Aufzug
de verdieping = der Stock
op de 3e verdieping = im 3. Stock
de kelder = der Keller
het balkon = der Balkon
het terras = die Terrasse
de tuin = der Garten
de garage = die Garage
meubels = Möbel
de tafel = der Tisch
de stoel - de stoelen = der Stuhl - die Stühle
de kast = der Schrank
het tapijt = der Teppich
het bed = das Bett
het kussen = das Kissen
de verwarming = die Heizung
de lamp = die Lampe
het licht aan/uitdoen = das Licht anmachen/ausmachen
de telefoon = das Telefon
de telefoon gaat = das Telefon klingelt
de koelkast = der Kühlschrank
koken = kochen
hij kookte = er kochte
hij heeft gekookt = er hat gekocht
schoonmaken = sauber machen
hij maakte schoon = er machte sauber
hij heeft schoongemaakt = der hat sauber gemacht
wassen = waschen
hij waste/wies = er wusch
hij heeft gewassen = er hat gewaschen
de vuilnisemmer = der Mülleimer
weggooien = wegwerfen
hij gooide weg = er warf weg
hij heeft weggegooid = er hat weggeworfen
de overnachting = die Übernachtung
het hotel = das Hotel
de camping = der Campingplatz
de tent = das Zelt
reserveren = reservieren
de receptie = die Rezeption
het ontbijt = das Frühstuck
volpension = Vollpension
de stad - de steden = die Stadt - die Städte
het dorp - de dorpen = das Dorf - die Dörfer
de wijk = das Viertel
op het platteland = auf dem Land
de woonplaats = der Ort
de omgeving, de streek = die Gegend
het bos - de bossen = der Wald - die Wälder
het meer = der See
de zee = das Meer, die See
de rivier = der Fluss
het eiland = die Insel
het strand = der Strand
de berg = der Berg
stijl - vlak = steil - flach
de plant - de planten = die Pflanze - die Pflanzen
de boom - de bomen = der Baum - die Bäume
het dier - de dieren = das Tier - die Tiere
het weer = das Wetter
warm - koud = heiß - kalt
droog - nat = trocken - nass
de zon = die Sonne
het regent = es regnet
het sneeuwt = es schneit
het vriest = es friert
ijzel = Glatteis
het postkantoor = das Postamt
de brievenbus = der Briefkasten
de bank = die Bank
de geldautomaat = der Geldautomat
de telefooncel = die Telefonzelle
de politie = die Polizei
het politiebureau = die Polizeiwache
het ziekenhuis = das Krankenhaus
de brandweer = die Feuerwehr
de garage* = die Werkstatt
ik heb pech (onderweg) = Ich habe eine Panne
de rem = die Bremse
het wiel = das Rad
het tankstation = die Tankstelle
de kaart = die Karte
de stadsplattegrond = der Stadtplan
het centrum = die Innenstadt
hier ergens = hier irgendwo
Ik ben hier onbekend = Ich bin fremd hier
Ik zoek = ich suche
laten zien = zeigen
hij liet zien = er zeigte
hij heeft laten zien = er hat gezeigt
rijden, varen = fahren
hij reed/voer = er fuhr
hij heeft gereden/gevaren = er is gefahren
afslaan = abbiegen
de hoek = die Ecke
de bocht = die Kurve
de brug = die Brücke
de volgende straat rechts = die nächste Straße rechts
bij het stoplicht = an der Ampel
rechtdoor = geradeaus
Gaat u bij de kruising rechtdoor = Fahren Sie über die Kreuzung

Ingezonden op 06-12-2011 - 1301x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 04-03-2012.
Waardering 9.4 (aantal stemmen: 3)

voting system
1
2
3
4
5

Je kunt een ß met rechter-alt+S maken.

*de garage is bij die met het sterretje die Werksstatt

Vakken

Grundwortschatz Deutsch, deel 1

0 Bladzijde 5+6