Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

En Ligne Couleurs

0 Examen Noël (: (kerstmis)

Jaar 5 (tso)

un accro = een verslaafde
un appel = een oproep
un appelant = een beller
un crédit d'appels = een belkrediet
un forfait = een vast bedrag
les frais (m.pl) = de kosten
un inconvénient = een nadeel
un montant = een bedrag
un réseau = een netwerk
un texto = een sms-bericht
une abréviation = een afkorting
une ligne fixe = een vaste lijn
une messagerie vocale = een voicemail
une messagerie électronique = een mailbox
une note = een rekening
les coordonnées (f.pl) = de persoonlijke gegevens
alerter = waarschuwen
atteindre = bereiken
baisser = dalen
bavarder = praten
brancher = aanzetten, aansluiten
chatter = chatten
communiquer = communiceren, overbrengen
considérer = beschouwen
contenter de = tevreden stellen
se contenter de = zich tevreden stellen
débrancher = uitschakelen, afzetten
couper = uitschakelen, afzetten
déranger = storen
disposer de = beschikken over
(s) étonner (de) = (zich) verbazen (over)
faciliter = vereenvoudigen
freiner = (af)remmen
gérer = beheren
joindre = bereiken
se passer de = zonder kunnen
(se) séparer = (van elkaar) scheiden
se servir de = gebruik maken van
télécharger = downloaden
utiliser = gebruiken
empêcher = verhinderen
accessible = bereikbaar
convivial = gezellig
convaincu = overtuigd
discret, -ète = onopvallend
étonnant = verbazingwekkend
illimité = onbeperkt
indispensable = onontbeerlijk
impensable = ondenkbaar
fixe = vast
joignable = bereikbaar
professionnel (le) = beroeps-
suffisant = voldoende
urgent = dringend
à portée de la main = binnen handbereik
au moins = ten minste
avoir du mal à = het moeilijk hebben om
couper court à = kort maken
en face à face = rechtstreeks
être sur le point de = op het punt staan om
prendre congé de = afscheid nemen van
tant pis = da's dan jammer
l'achat = de aankoop
le caddie = het winkelwagentje
le centre commercial = het winkelcentrum
le commerçant = de handelaar
le couloir = de gang
le consommateur = de verbruiker; de consument
le dépliant = de folder
l'électroménager = electrische huishoudapparatuur
l'environnement = het milieu
l'escalier roulant = de roltrap
le fabricant = de fabrikant
le jouet = het speelgoed
le marché = de markt
le rayon = de afdeling
le sous-sol = de kelderverdieping
le trafiquant = de sluikhandelaar
le vendeur = de verkoper
la contrefaçon = het namaken; de vervalsing
la distribution = de verdeling; de distributie
l'offre = het aanbod
la réduction = de korting
la sécurité = de veiligheid
la toux = de hoest
la vente = de verkoop
les marchandises = de goederen; de koopwaar
concerner = betreffen; aangaan
copier = overschrijven; namaken; kopiëren
décéder = overlijden
entraîner = met zich meebrengen
épargner = sparen
estimer = schatten
exploiter = uitbuiten
investir = investeren
se méfier = wantrouwen
produire = produceren
rapporter = opbrengen; opleveren
rembourser = terugbetalen
repérer = vinden; ontdekken
sélectionner = uitkiezen
avantageux; avantageuse = voordelig
clandestin = clandestien; verboden
concurrentiel = concurrerend
contrefait = nagemaakt
écologique = ecologisch
économe = spaarzaam
élevé = hoog
inhumain = onmenselijk
prestigieux; prestigieuse = indrukwekkend; beroemd
réutilisable = herbruikbaar
à crédit = op afbetaling
à moitié prix = aan de helft van de prijs
coûter trous fois rien = helemaal niet duur zijn
de bonne qualité = van goede kwaliteit
de mauvaise qualité = van slechte kwaliteit
être en promotion = in promotie zijn
être en solde = in uitverkoop zijn
faire la queue = in de rij staan
payer comptant = contant betalen
une bonne affaire = een goede zaak
le montant = het bedrag
moyen = gemiddeld
en moyenne = gemiddeld 
être de meilleure humeur = beter gezind zijn
tellement = zoveel
une augmentation = een stijging/verhoging/vermeerdering
influencer = beïnvloeden
la saturation = de verzadiging
ménes à acheter = geleid worden om iets te kopen
tromper = vergissen
former = formuleren
sur mesure = op maat
tels = zo'n 
panneaux d'affichage = uithangsborden
prévoir = voorzien
commercialise = op de markt brengen
saisir = in beslag nemen
voir = zien
l'oeil = het oog
la vue = het zicht
toucher = aanraken
le doigt = de vinger 
le toucher = de aanraking
sentir = ruiken
le nez = de neus
l'odorat = de geur
entendre = horen
l'oreille = het oor 
l'ouïe = het gehoor
goûter = proeven
la langue = de tong
le goût = de smaak, de smaakzin
le bout du nez = in het zak gezet worden

Ingezonden op 15-12-2011 - 3239x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

voc uit tekst pag 39; voc 1 & 2; andere woorden uit teksten + zintuigen

- zintuigen : voir, toucher, sentir, entendre & goûter [zien, aanraken, ruiken, horen, proeven]

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

En Ligne Couleurs

0 Examen Noël (: (kerstmis)