Vakken
Engels
Frans
Duits
Spaans
Nederlands
Grieks
Portugees
Italiaans
Latijn
Japans
Biologie
Aardrijkskunde
Natuur- en scheikunde
Wiskunde, rekenen
Economie
Geschiedenis
Eigen methodes
Alle vakken
Home
›
Alle vakken
›
Eigen methodes
›
Grandes Pedik
› 12 Alles
Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'
Grandes Pedik
, deel Grieks
12 Alles
Jaar 3 (Gymnasium)
Link voor email / website
Link naar overhoring, zonder bewerk/reactiemogelijkheid (ELO)
Open met deze code de oefening in miniTeach
Twitter
Facebook
Google+
LinkedIn
Aθεηαιος = Atheens; atheens ó Aθηναιος = Athener; athener ó κινδυνος = gevaar ó πολιτης = burger ó χρονος = tijd αγγελλω = berichten αγο = brengen, leiden αδικος = onrechtvaardig αει = altijd αθανατος = onsterfelijk αι Aθηναι = Athene; athene αιρω = optillen, oppakken; optillen αιτεω = iemand vragen om; iemand vragen te αιτιος = verantwoordelijk voor, schuldig aan ακουω = horen αλλα = maar αλλα, αλλ = maar αλλος = ander 'αμα = tegelijk, tegelijkertijd αμφι = (rond)om; rondom αναβαινω = omhoog gaan, beklimmen ανδρειος = dapper; dapperheid ανευ = zonder αξιος + = waard; waardig (+gen) απο = vanaf αποβαινω = weggaan αποθνηισκω = sterven αποκτεινει = hij doodt αποπεμπω = terugsturen; wegsturen αποστερεω = beroven van αριστος = beste; zeer goed αρχω = beginnen met; beginnen αυθις = opnieuw; weer αυτην = haar αυτικα = meteen αυτον = hem αυτου/αυτης/αυτου = hem, haar, het αυτων = hen/hun; hen; hun βαινει = hij gaat βλεπω = kijken γαμεω = trouwen γαρ = want δακρυω = huilen δε, δ' = en, maar δεινος = verschrikkelijk δευρο = hier(heen) δη = dan, dus δια = door; wegens διαφθειρω = te gronde richten; vernietigen 'εαυτον = zichzelf εγγυς = dichtbij εθελεω = willen, bereid zijn ει = indien; als ειμι = zijn ειναι = (te) zijn; zijn εις (+acc) = naar binnen; tot; naar εισβαινω = ingaan; komen in εισιν = (zij) zijn; zijn εκ = uit εκαστος = ieder εκβαινω = gaan uit ελπιζω + = hopen; verwachten εμε, με = mij; me εμος = mijn εμου, μου = mij; mijn ενθαδε = hier(heen) ενταυθα = daar επειτα = daarna επι = op...af; naar επιθυμεω = verlangen naar; begeren εστι(ν) = hij is ετοιμος = bereid ευ = goed ευρισκει = hij vindt εχει = hij heeft ζητει = hij zoekt η = of 'η αιτια = oorzaak 'η ανδρεια = moed; dapperheid η βασιλεια = koningin η γυνη = vrouw η δοξα = roem η δουλη = slavin 'η ελευθερια = vrijheid 'η 'ημερα = dag 'η θαλαττα = zee 'η θυρα = deur η κεϕαλη = hoofd η λυπη = verdriet ή μαχη = gevecht; strijd η μητηρ = moeder η νησος = eiland η οικια = huis η παρτενος = meisje η πετρα = rots η πολις = stad 'η συμφορα = ongeluk; gebeurtenis η τελευτη = einde 'η φονη = stem 'η φυγη = vlucht η χειρ = hand; arm η χθων = aarde; grond ή χωρα = streek η ψυχη = ziel; geest; schim; leven ηκω = komen; gekomen zijn 'ημεις = wij θαπτω = begraven θαυμαζω = bewonderen; zich verwonderen θαυμαζω 'οτι = zich erover verwonderen dat θερμος = warm ιερος = heilig; gewijd aan ισχυρος = sterk; krachtig ισως = misschien; waarschijnlijk καθευδω = slapen καθιζω = (gaan) zitten και = en; ook; zelfs κακος = slecht καλει = hij roept καλος = mooi καλυπτω = bedekken κατα + = vanaf...naar beneden καταβαινω = naar beneden gaan; afdalen καταλειπω = achterlaten κατεχω = in zijn macht hebben κατεχω = in zijn macht hebben; macht hebben over κελευω = bevelen, verzoeken, vragen om; iemand vragen te κλα(ι)ω = huilen; wenen κρατεω = macht hebben over κρυπτει = hij verbergt λαμβανει = hij neemt, pakt (vast) λαμπρος = schitterend λεγω = zeggen λειπο = (ver)laten; verlaten λυπεω = kwellen; verdriet doen λυω = losmaken μακρος = lang μαλα = erg, zeer; zeer μανθανω = leren kennen; begrijpen; vernemen μεγα = erg; zeer; groot μεγας = groot; zeer μελει μοι = het interesseert me μελλω = op het punt staan om; van plan zijn; zullen μενω = blijven, wachten (op); blijven μετα = na; (samen) met μετεχω = deelhebben aan; deelnemen aan μη = niet μηκετι = niet meer μια = één; een μοι = (aan/voor) mij; aan / voor mij; mij μονον = slechts, alleen maar; alleen maar μονος = alleen νεος = nieuw; jong νομιζω = beschouwen als; vinden; menen νυν = nu ο αδελφος = broer ο ανηρ = man ό ανθρωπος = mens, man 'ο βιος = leven ό δεσποτες = meester; heerser ό δουλος = slaaf ο εταιρος = vriend; makker ο ηγεμων = leider; aanvoerder 'ο 'ηλιος = zon 'ο θανατος = dood ό θεος = god ο νεκρος = lijk; dode ο ξενος = vreemdeling 'ο οινος = wijn ο πατηρ = vader ο πολεμος = oorlog 'ο σιτος = eten ο σωτηρ = redder 'ο 'υιος = zoon 'ο 'υπνος = slaap ο ϕιλος = vriend ό φοβος = angst ο φυλαξ = wachter; bewaker ο/η παις = kind; slaaf οικαδε = naar huis οικεω = wonen οιος τε ειμι = in staat zijn om; kunnen ομοιος = gelijk aan; gelijkend op ου, ουκ, ουχ = niet ουδεις = niemand ουδεν = niets ουν = dan; nu; dus ουτω(ς) = zo παλαιος = oud; van vroeger παντες = allen παρειμι = aanwezig zijn παρεχω = verschaffen, geven; verschaffen πειθω = overtuigen πεμπο = zenden; sturen περι = om; over πιπτω = vallen πιστος = trouw; betrouwbaar πλεω = varen πλην = behalve ποιει = hij doet; hij maakt πολεμεω = oorlog voeren πολυς = veel προς (+acc) = naar (toe); tot; naar προτερον = eerder προτερος = eerder; vroeger πρωτον μεν … επειτα δε = eerst ... daarna πρωτος = eerste ριπτω = werpen σε = jou, u; je σεαυτου = van jouzelf; jouw eigen σοι = je σος = uw; jouw σου, σου = jou; jouw συ = u; jij συνειμι + = samenzijn met; omgaan met σωζο = redden τó πλοιον = schip τò τεκνον = kind τα κακα = rampen ταυτα + = dit; dat ταχα = snel; spoedig τι = wat; iets, enig; enige; waarom τι... = waarom; wat τικτω = baren; ter wereld brengen τις = wie; wat?; welke; iemand; iets; een of ander(e); enkele(n); sommige(n) το δακρυον = traan το δειπνον = maaltijd το δωρον = geschenk; cadeau το εργον = daad; werk το θηριον = beest το ονομα = naam το σωμα = lichaam τοτε = dan; toen τουτο (onz) = dat; dit τρεφω = voeden; opvoeden τυγχανω = krijgen; treffen; bereiken 'υμεις = jullie υστερον = later φερει = hij draagt; hij brengt φευγει (+acc) = hij vlucht (voor); hij vlucht φιλεω = houden van φιλος = geliefd ϕοβερος = angstaanjagend φροντιζω = zich bekommeren om φυλαττω = bewaken χαιρε(τε) = gegroet χαιρω = blij zijn χωρεω = gaan 'ωδε = zo; als volgt; op die manier ωσπερ = zoals ανευ = zonder {+ gen.} πλην = behalve {+gen.}
Ingezonden op 19-01-2012 - 1574x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!
voting system
1
2
3
4
5
Maak gratis account aan
Toon volledig menu
Door deze site te gebruiken, ga je akkoord met het gebruik van cookies voor analytische doeleinden, gepersonaliseerde inhoud en advertenties.
Meer informatie.
Overhoor en verbeter je talenkennis op woordjesleren.nl. De grootste verzameling van Franse, Engelse, Duitse en anderstalige oefeningen. Naast talen zijn ook andere vakken beschikbaar, zoals biologie, geschiedenis en aardrijkskunde!