Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Grundwortschatz Deutsch, deel 1

0 Bladzijde 7+8

Jaar 2 (Gymnasium)

oversteken = überqueren
heen = hin
terug = zurück
Daar is het. = Da ist es.
Ik ben verdwaald = Ich habe mich verirrt.
de verkeerde kant op rijden = in die falsche Richtung fahren
het verkeer = der Verkehr
de snelweg = die Autobahn
eenrichtingsverkeer = die Einbahnstraße
de afrit = die Ausfahrt
te voet = zu Fuß
het trottoir = das Trottoir
de bus nemen = den Bus nehmen
voor = vor
achter = hinter
in de buurt van = in der Nähe von
de auto = das Auto
parkeren = parken
de parkeergarage = das Parkhaus
de trein = der Zug
de spoorwegen = die Bahn
het kaartje = die Fahrkarte
enkeltje = einfache Fahrt
retour = hin und zurück
met de trein rijden = mit dem Zug fahren
het station = der Bahnhof
de trein stopt in Berlijn = der Zug hält in Berlin
spoor 8 = Gleis 8
de vertraging = die Verspätung
de file = der Stau
het ongeluk = der Unfall
de wegomleiding = die Umleitung
de reis = die Reise
een uitstapje doen = einen Ausflug machen
de wandeltocht = die Wanderung
een wandeling = der Spaziergang {een wandeling=de... ???}
wandelen = spazieren
fietsen = Rad fahren
surfen = surfen
skiën = Ski fahren
het museum = das Museum
de dierentuin = der Zoo
het attractiepark = der Vergnüungspark
het buitenland = das Ausland
de toerist = der Tourist
de VVV = das Verkehrsamt
het reisbureau = das Reisebüro
alles in één prijs = der Pauschalpreis
de folder = der Prospekt
de folders = die Prospekte
het paspoort = der Pass
de papieren = die Papiere
de verzekering = die Versicherung
de reisgids = der Reiseführer
de rondvaart = die Rundfahrt
de chauffeur = der Fahrer
instappen = einsteigen
uitstappen = aussteigen
overstappen = umsteigen
de fiets = das Fahrrad
de brommer = das Moped
de scooter = der Roller
de vrachtauto = der LKW
de tram = die Straßenbahn
de bus = der Bus
de halte = die Haltestelle
de taxi = das Taxi
naar de Poststraße aub = zur Poststraße bitte
het vliegtuig = das Flugzeug
het vliegveld = der Flughafen
het schip = das Schiff
de haven = der Hafen
informatie = Auskunft
roken = Raucher
niet roken = Nichtraucher
de koffer = der Koffer
de bagage = das Gepöck
op vakantie gaan = in Urlaub fahren
een reis boeken = eine Reise buchen
hij boekte = er buchte
hij heeft geboekt = er hat gebucht
de omgeving = die Umgebung
het hoogseizoen = die Hochsaison
Dan zijn we weg. = Dann sind wir verreist.
onderweg = unterwegs
de aankomst = die Ankunft
het vertrek = die Abreise
eten = essen
hij at = er aß
hij heeft gegeten = er hat gegessen
drinken = trinken
hij dronk = er trank
hij heeft gedronken = er hat getrunken
honger = Hunger
dorst = Durst
iets proeven = etwas kosten
koken = kochen
hij kookte = er kochte
hij heeft gekookt = er hat gekocht
koffie zetten = Kaffee machen
een snack = ein Imbiss
de warme maaltijd = die warme Mahlzeit
het ontbijt = das Frühstück
eet smakelijk = Guten Appetit!
proost! = zum Wohl!
het voorgerecht = die Vorspeise

Ingezonden op 03-03-2012 - 1093x bekeken.
Laatst bijgewerkt: 04-03-2012.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

Veel succes.

Vakken

Grundwortschatz Deutsch, deel 1

0 Bladzijde 7+8