Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

Roundup

3 Huis en omgeving

Jaar 4 (vwo)

A
wonen = to live
huis = house
flat = flat
gebouw = building
garage = garage
dak = roof
kamer = room
ruimte = space; room
keuken = kitchen
badkamer, douche = bathroom, shower
w.c. = toilet, lavatory
woonkamer = living-room
kelder = cellar
zolder = attic
verdieping = floor
beneden = downstairs
boven = upstairs
trap = stairs; staircase
lift = lift
deur = door
muur = wall
vloer = floor
plafond = ceiling
open haard = fireplace
centrale verwarming = central heating
raam = window
kast = cupboard
tuin = garden
kopen = to buy
verkopen = to sell
huren = to rent

B
Waar woon je? = Where do you live?
U heeft hier veel ruimte. = You have plenty of space here.
Een hoog gebouw. = A tall building.
Het is tien jaar geleden gebouwd. = It was built ten years ago.
De muur is gemaakt van baksteen. = The wall is built of red brick.
Hebben jullie deze flat gekocht of huur je hem? = Do you own this flat or are you renting it?
Is dit huis te koop? = Is this house for sale?
Je moet de vloer met papier bedekken. = Jou must cover the floor with paper.
Het is al zes maanden te koop. = It has been for sale for six months.
Je moet voor morgen een beslissing nemen. = You must take a decision before tomorrow.
Het is juist verkocht. = It has just been sold.
We verhuizen naar Utrecht. = We're moving to Utrecht.
Ons huis staat midden tussen de bomen. = Our house stands among trees.
In de stad wonen is heel anders dan buiten wonen. = Living in a city is very different from living in the country.
Het is gezond om buiten te wonen. = It is healthy to live in the country.
Hebben jullie een grote tuin? = Have you got a big garden?
Laten we op het grasveld gaan zitten. = Let's sit on the lawn.
Er is een muur om onze tuin. = There is a wall round our garden.
Ik vind de geur van deze bloemen erg lekker. = I like the smell of these flowers very much.
Er staat een rozenstruik bij het tuinhek. = There is a rose bush near the garden gate.
Zijn flat is op de vijfde verdieping van dit flatgebouw. = His flat is on the fifth floor of this block of flats.
Ik houd niet van hoge gebouwen. = I don't like high buildings.
We hebben twee kamers op de benedenverdieping. = We have two rooms on the ground floor.
De kamer was heerlijk warm en gezellig. = The room was wonderfully warm and cosy.
Ik ben toe aan een warm bad. = I could do with a hot bath.
De badkamer is boven. = The bathroom is upstairs.
Hij woont op de bovenste verdieping. = He lives on the top floor.
Hij heeft een eigen appartement. = He has an apartment of his own.
Volgende week verhuist hij. = He is moving next week.
Laat die zware doos niet vallen! = Don't drop that heavy box!
Wij namen de lift naar de tiende verdieping. = We took the lift to the 10th floor.
Laten we naar beneden gaan en TV kijken. = Let's go downstairs and watch TV.
Vader is aan het werk in de voortuin. = Dad is working in the front garden.
Hij klom de ladder op. = He climbed up the ladder.
Ik heb mijn sleutels thuis laten liggen. = I left my keys at home.
Wat onhandig van me! = How clumsy of me!
Plotseling ging de deur open. = Suddenly the door opened.
Doe de voordeur dicht. = Close the front door.
Heb je de deur op slot gedaan? = Did you lock the door?
Twee keer bellen s.v.p. = Please ring twice.
C
knocking = kloppen
occupies = bewoont
occupants = bewoners
landlord = huisbaas
tenant = huurder; pachter
rent = huur; pacht
to let = te huur
neighbourhood = buurt
cottage = (buiten)huisje
occupation = bewoning
advertise = adverteren
detached = vrijstaand
semi-detached = halfvrijstaand
outskirts = buitenwijken; buitenkant
terraced house = rijtjeshuis
slums = sloppen; achterbuurten
inhabitants = inwoners
residents = inwoners
complained = klaagden
basement = souterrain
rear = achterkant
surrounded = omgeven; omringd
premises = gebouw; pand
surroundings = omgeving
fence = hek; omheining
shed = schuurtje; keet
beams = balken
wing = vleugel
improve = verbeteren
bare = leeg; kaal
cupboard = kast
corridor = gang
storeys = verdiepingen
exterior = buitenkant
chimney = schoorsteen
adjacent to = grenzend aan
shelter = schuilplaats
environment = omgeving
environmentalists = milieudeskundigen
dormitory towns = slaapsteden
suburbs = voorsteden
caves = holen; grotten
dwell = wonen
settle = z. vestigen
estate = landgoed; terrein
manor = landhuis
mansion = herenhuis
estate agent = makelaar
industrial estate = industrieterrein
business park = bedrijventerrein
block of flats = flatgebouw

Ingezonden op 03-05-2012 - 691x bekeken.
Nog niet genoeg stemmen voor waardering: geef je mening!

voting system
1
2
3
4
5

alle woorden + zinnen
er kunnen fouten in zitten

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

Roundup

3 Huis en omgeving