Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

KOSMOS, deel 2

7 -!-ALLES-T/M-7D-!-

Jaar 3 (Gymnasium)

η σεληνη = de maan 
λαμπω = ik straal, ik schijn 
εν + dat. = in, op 
δε, δ΄ = en, maar 
η οἰκια = het huis 
πλησιον + gen. = dichtbij 
η ἀγορα = de markt 
καθευδω = ik slaap 
και = en, ook 
ὁ ἀδελφος = de broer 
η ἀδελφη = de zus 
ὁ δουλος = de slaaf 
οὐ, οὐκ = niet 
ἀλλα, ἀλλ΄ = maar, integendeel
εκτος +gen. = buiten 
προ + gen. = voor 
η θυρα = de deur 
γαρ = want, immers
φυλαττω = ik bescherm, ik bewaak
εξαιφνης = plotseling 
κρυπτω = ik verberg 
ὁ σκοτος = de duisternis 
δυο = twee 
ὁ ἀνθρωπος = de mens, de man
ἀκουω + gen. = ik hoor, ik luister 
αὐθις = weer, opnieuw
οὐν = nu, dan, dus
ετι = nog 
νυν = nu, op dit moment
επειτα = vervolgens 
λεγω = ik zeg, ik spreek
εγω = ik 
ὁτι = dat, omdat 
εμας = ons 
εὐ = goed 
ἀγαθος = goed 
εστιν = hij/zij is 
ὡσπερ = zoals 
πολλακις = vaak 
το εργον = het werk 
πραττω = ik doe
εμεις = wij 
η βια = het geweld 
προς + acc. = naar ... (toe), tegen 
βλεπω = ik kijk 
μετα + acc. = na 
ὀλιγος = weinig, gering
ὁ χρονος = de tijd 
βαινω = ik ga 
εθελω = ik wil 
ὁ φοβος = de angst 
εχω = ik heb, ik houd
μετα ταυτα = na die dingen, daarna 
τί = wat waarom 
εγειρω = ik wek 
πεμπω = ik doe, ik stuur 
ποιεω = ik maak 
τουτο = dat 
η = of 
συ = jij 
μενω = ik wacht 
τοτε = toen 
δεω = ik bind vast 
βοαω = ik schreeuw 
οὐδεις = niemand 
ὁ πατηρ = de vader 
τε και = en 
η μητηρ = de moeder 
επι + acc. = naar
η θυσια = het offer 
μονον = slechts, alleen 
ὁτε = toen, wanneer
φοβερος = bang 
ημων = van ons 
οὑτως, οὐτω = zo 
μαλα = erg 
κακουργος = misdadig 
το τεκνον = het kind 
εἱς = één 
ὁ κακουργος = de misdadiger 
μα + acc. = bij 
η τυχη = het lot 
κακος = slecht 
η κορη = het meisje 
τυφλος = blind 
ὁ ἀλλος = de ander 
γιγνωσκω = ik zie in 
δια τουτο = daarom 
αὐτου = hier, daar 
λειπω = ik verlaat 
γεραιος = oud 
ὁ μεν...ὁ δε... = de één ... de ander 
εἰς + acc. = naar, ... in
φερω = ik breng, ik draag
ενταυθα = daar 
συν + dat. = (samen) met 
το στομα = de mond 
αὐτον = hem 
εξω = naar buiten
ἐξ + gen. = uit
αἱ Ἀθῆναι = Athene
ἡ ὁδός = de weg
μακρός = lang
χαλεπός = moeilijk
πολλοί = veel
ἡ πέτρα = de rots
ὅμως = toch
ὁ υἱός = de zoon
θεῖος = goddelijk
ὁ ἰατρός = de arts, de dokter
ὁ θάνατος = de dood
ὡς = als, zoals
ὁ θεός = de god
ἡ νόσος = de ziekte
παύω = ik laat stoppen, ik beëindig
περί + gen. = over, aangaande
ἡ γνώμη = de mening
κάλος = mooi
δή = dan
φίλος + dat. = geliefd aan, dierbaar aan
ἡ λύπη = het verdriet
παρέχω = ik verschaf, ik geef
διά + acc. = door, vanwege
ὁ ἥλιος = de zon
ἤδη = al, reeds
πάσχω = ik lijd
δυνατός = mogelijk
ἡ σκία = de schaduw
τὸ δένδρον = de boom
μέντοι = maar, echter
ἔξεστι(ν) = het is mogelijk
προβαίνω = ik ga verder
δεῖ = het is nodig
εἰ = als
μέλλω = ik ben van plan
πάρειμι = ik ben aanwezig
αἱ πύλαι = de poort
σπεύδω = ik haast me
πείθω = ik overreed, ik overtuig
μολις = met moeite
ἡκω = ik kom, ik ben gekomen
δακρυω = ik huil
χαιρω = ik ben blij
ὁ δαιμων, δαιμονος = de god
ἡ πολις = de stad
ζητεω = ik zoek
ἐκει = daar
ἡ ὡρα = het uur
ἐν νῳ ἐχω = ik ben van plan
δια = door ... heen
κωλυω = ik houd tegen
ὁ χενος = de gast, vreemdeling
τινες = wie?
ποθεν = waarvandaan?
δια τι = waarom?
αὐριον = morgen
το ἱερον = het heiligdom, de tempel
ἐπειδη = toen, nadat
οὐκετι = niet meer, niet langer
επει = toen
εμοs = mijn
ή τελευτη = het einde
ό οινοs = de wijn
πρωτον = eerst
ή ήμερα = de dag
πριν = alvorens te
εισβαινω = ik ga in
εκαστοs = elk
το σωμα = het lichaam
όλοs = heel
ή νυξ, νυκτοs = de nacht
ό ποταμοs = rivier
θυω = ik offer
ό παιs = het kind, de zoon
ποιεω = ik maak, ik doe
τεταρτοs = vierde
ου = waar
το ύδωρ = het water
τελευταιοσ = laatste
ό ίερευσ = de priester
ευ-τυχεω = ik ben blij
κατα-βαινω = ik daal af
ό θεραπων = de dienaar
ονομαζω = ik noem
ή ψυχε = de ziel
αμφοτεροσ = beide
πινω = ik drink
αθτοσ = zelf
τισ = iemand
δηλοσ = duidelijk
γελαω = ik lach
ό Άιδησ = de onderwereld
ωσ ταχιστα = zo snel mogelijk
εκ-λιπειν = ik verlaat
ειπον = ik zei
ειδον = ik zag
επιον = ik drink
ωδε = zo
εξ-ελιπον = ik verlaat
ηλθον = ik kwam
'η χωρα = de streek; het gebied
τελος = ten slotte
νεος = nieuw; jong
μεγάλ- = groot
ἡ βοή = de schreeuw
ἡ κεφαλή = het hoofd
ἡ χείρ = de hand {χειρός}
ἔλαβον = ik nam ; ik pakte {(λαμβάνω)}
πῶς; = hoe?
ἐνθάδε = hier ; hierheen
οὐδέν = niets {οὐδενός}
λύω = ik maak los ; ik koop vrij
σός = jouw
αὐτίκα = direct ; meteen
μή = niet {bij imp.}
ὅδε = deze ; dit {ἥδε, τόδε}
ἁρπάζω = ik grijp
ἐν ᾧ = terwijl
ἡ γυνή = de vrouw {γυναικός}
βοηθέω = ik help {+ dat.}
φεύγω = ik vlucht
απέδραμον = ik rende weg {aor.}
ταχέως = snel {bijw.}
ἄγε δή = vooruit ; kom op
ἡμῖν = ons {dat.}
3C
ως = hoe; wat
μακαριος = gelukkig
νομιζω = ik meen; ik denk
αει = altijd; steeds
ηυρον = ik vind
λεξω = ik zal zeggen
ο ανηρ = de man
ημετερος = ons; van ons
ου,ουχ,ουκ = niet
οιος τε ειμι = ik ben in staat; ik kan
αμυνω = ik weer af
υπο-λειπω = ik laat achter
εμαθον=ik verneem; ik begrijp
υγιαινω = ik ben gezond
εκεινος = die
σε = jou; je
η ασφαλεια = de veiligheid
οικαδε = naar huis
εφαγον = ik at
σφοδρα = zeer
το δειπνον = de maaltijd
τρεις = drie
επιθυμεω = ik verlang
πας = heel; geheel; ieder; allen
η παρθενος = het meisje
πεντε = vijf
δεκα = tien
ο ενιαυτος = het jaar
η θυγατηρ, -τρος = de dochter
το ονομα, -τος = de naam
ανα = verspreid over {+ acc}
ερχομαι = ik ga
εισ-ερχομαι = ik ga naar; ik ga naar binnen
παρα = naar; naar ... toe {+ acc}
γυμναζο = ik oefen; ik train
βουλομαι = ik wil; ik wil liever
ο αθλητης = de atleet
εγενομην = ik word; ik ontsta {γιγνομαι}
εξ-ερχομαι = ik ga naar buiten
αναγκαιος = noodzakelijk
ενδον = binnen
αυτου, αυτης, αυτου = van hem; van haar; van het
η δουλη = de slavin
εργαζομαι = ik werk
η εσπερα = de avond
μεγας = groot
καμνω = ik span me in; ik word moe; ik ben ziek
κοιμαομαι = ik ga slapen; ik ga naar bed
ο εταιρος = de vriend
πολλακις = vaak; dikwijls
ο αυτος = dezelfde
ο ονειρος = de droom
ο νεανιας = de jongen; de jongeman
κατα-λειπω = ik verlaat; ik laat achter
πολυς = veel
και δη και = en speciaal; en vooral
εγειρομαι = ik word wakker
επι-νοεομαι = ik bedenk me
ουποτε, ου ποτε = nooit
τις, τινος = een of ander; iemand
ανεωξα = ik open {αν-oíγω}
ηρομην = ik vroeg {aor.}
τíς, τíνος = welk; wie
ο ανηρ, ανδρος = de man
τριακοντα = dertig
ο δεσποτης = de heer; de meester
δια-λεγομαι = ik spreek met {+ dat}
το πραγμα, πραγματος = de zaak; het ding; de gebeurtenis
κατα-λαμβανω = ik tref aan
καιπερ = hoewel {+ ptc}
απ-ειμι = ik ben afwezig
επισταμαι = ik weet
ει = als; of
η σχολη = de vrije tijd
δια = door; vanwege
οργιζομαι = ik ben boos
θεμις εστι = het is geoorloofd voor; ... mag
πρωτος = eerste
εσθιω = ik eet
δυναμαι = ik kan, ik ben in staat
βραδεως = langzaam
αν-ισταμαι = ik sta op
αμα = tegelijkertijd
χαιρετε = gegroet
πλουσιος = rijk
ο οικος = het huis, het huishouden, de familie
αφ-ινκεομαι = ik kom eraan, ik arriveer
ηνεγκον = ik bracht, ik droeg
επιθομην = ik geloof, ik gehoorzaam
γαμεω = ik trouw met een vrouw
γαμεομαι + dat = ik trouw met een man
ικανος = voldoende, toereikend
δεομαι + gen = 1: ik mis, ik heb nodig 2: ik verlang, ik verzoek
ο ιππος = het paard
ποτε = eens, ooit
απ-εβαλον = ik werp ervan af
ολιγον = een beetje
η σιγη = het zwijgen de stilte
ο γαμος = het huwelijk
ομολογεω = ik stem in met
αλληλιος = elkaar {dat}
φραζω = ik toon; ik deel mee
αρα μη; = toch niet?
αποκρινομαι = antwoorden
οι(ο)μαι = ik meen; ik denk
προσηκει = het past; het is passend
αθλιος = ongelukkig
λυπεομαι = ik ben verdrietig over {+ dat}
η αγγελια = het bericht
αγγελλω = ik bericht
ευφραινομαι = ik verheug me; ik ben blij
υστερον = later {bijw}
ο μην, μηνος = de maand
δια-μενει = het duurt
δια (+?) = door…(heen), door middel van (+gen.)
μενω = ik blijf, (+acc.) ik wacht op
ουτος, αυτη, τουτο = deze,dit, die, dat {bijv}
ουτος, αυτη, τουτο = hij, zij, het {zelfst}
ουτως/ ουτω = op die/ deze manier, zo
αγιος = gewijd, heilig
η κρηνη = de bron
κομιζω = ik breng, ik haal
υπο (+?) = (bij passieve ww -vormen) door (+gen.)
κοσμεω = ik orden, ik versier, ik tooi
κατα-σκευαζω = ik maak gereed, ik rust uit
πασχω = ik lijd, ik onderga
κατα (+?) = volgens, in overeenstemming met (+acc.)
αυριον = morgen {bijw}
μονος = alleen
προτερος = eerder, vroeger
λοιπος = overig
ο βιος = het leven
δια-λογιζομαι = ik overweeg, ik overdenk
δευτερος = tweede
προς (+?) = bij (+ dat)
o τoπος = de plaats
η εoρτη = het feest
τo δωρον = het geschenk
φoβεομαι = ik ben bang, ik vrees
κoιμαομαι = ik ga slapen
τo δακρυον = de traan
ησθομεν = ik merk op, ik neem waar 
παυομαι (+?) = ik houd op met (+ ptc)
θαρρεω = ik ben vol vertrouwen
εσπομεν = ik ga mee, ik volg
συvεχως = onafgebroken
μεχρι (+?)= tot aan (+ gen)
o υμτoς = het lied, de hymne
αδω = ik zing
αφ-ικνεομαι = ik kom aan bij/in 
ο κωμος = de (feestelijke) optocht
κατα-λυω = ik ontbind, ik beëindig, ik maar een einde aan
ο φιλος = de vriend
επ-αν-ερχομαι = ik keer terug naar
προσ-αγω = ik breng naar
εατου/εατης = van zichzelf/van haarzelf
δεχομαι = ik ontvang, ik neem aan
εισ-αγω = ik breng naar, ik breng in
ηγαγον = ik leid, ik voer, ik breng
χθες {bijw.} = gisteren
προτερον {bijw} = vroeger, eerder, tevoren, voorheen
παρ-ειμι + dat = ik ben aanwezig bij, ik help
 πθνυγανομαι = ik informeer naar
πλειων, πλειονος {bijv. nw} = meer
ηδυς = zoet, aangenaam
o κατηγορος = de aanklager
δικαιος = rechtvaardig
λαμβαvω = nemen
παρα = van {+ gen}
τo αργυριov = het geld
επι = op; bij {+ gen}
καθιζω = zitten
α-δυvατoς = niet in staat
η τεχvη = het vak
αvευ = zonder {+ gen}
ζαω = leven {inf. praes: ζηv}
η βoυλη = de raad
ψευδoμαι = liegen
γιγvωσκω = leren kennen
oιoς = als
τυγχαvω = toevallig {+ ptc}
τρεφω = voeden{aur: εθρεφα}
oυπω = nog niet
θεραπευω = verzorgen
μικρoς = klein
μικρov = een beetje {bijw}
ωφελεω = helpen
εργαζoμαι = verrichten
αλλoς = ander {bijv nw}
πληv = behalve {+ gen}
αφ-αρεoμαι = iemand iets afnemen{+ 2x acc, aor: αφ-ειλoμεv}
παλιv = opnieuw, weer
σαφης = zeker
o πoλιτης = de burger
o λoγoς = het verhaal
όϛ, η, ό = die; dat {betrekkelijk vnw}
κταoμαι = verwerven
μιμvησκoμαι = zich herinneren{+ gen}
η υβρις = de arrogantie
αvα-βαιvω = omhoog gaan
η συμφoρα = geluk, ongeluk
ραιδιoς = gemakkelijk
φθovεω = jaloers zijn op {+ dat}
πειραoμαι = proberen
τo τεκμηριov = het bewijs
χραoμαι = gebruiken{+ dat}
παλαιoς = oud
τo χρημα = het ding
τα χρηματα = het geld {vaak}
σετι δε = en bovendien
ουλ λεγω = verzamelen
πovτηρoς = slecht
oραω = zien
φoιταω = geregeld gaan
κατηγoρεω = aanklagen {+ gen}
σκoπεω = bekijken
παvτoιoς = allerlei
ισως = misschien
τoιoυτoς, τoιαυτη, τoιoυτo(ν) = zodanig
ωστε = zodat
τoιoυτoς ... ωστε = zodanig ... dat ...
α-πιστoς = onbetrouwbaar
τoιvυv = welnu
πισευω = op iemand vertrouwen {+ dat}
η αληθεια = de waarheid
o λοιπος χρovoς = de rest van de tijd
η ησυχια = de rust
βλαπτω = schaden

o = de zoon van {+ gen persoon}
επι-χειρεω = proberen 
ουδεπω = en; ook; zelfs; nog niet
εικοσι(ν) = twintig
το ετος, -ους = het jaar 
ο Ζωκρατης, -ους = Sokrates
ευ-νους = welwillend; vriendelijk
το γενος = het geslacht; de soort; de afkomst
ο Πλατων, -ωνος = Plato
δυνατος = in staat 
εν-τυγχανω = tegenkomen; ontmoeten {+ dat}
εγω-γε = ik; ik wel; ja 
τυγχανω = krijgen; verkrijgen {+ gen}
επι-θυμεω = verlangen naar {+ gen}
ηδεως = graag; met plezier
παρα-μενω = blijven; blijven bij {+ dat}
παρα = bij 
ουκουν = is het niet zo dat ... ?; ... dan niet ...?
ειπερ = als; ten minste; inderdaad
τιμαω = eren
πανυ = zeer; zeker
εφη = hij zei
σιωπαω = zwijgen
ουδεν, - ενος = niets; geen
πλειων, -ονος = meer
εικος onz. = waarschijnlijk
γουν = in ieder geval; ten minste; althans
μη = als niet {+ ptc}
επειδη = aangezien; omdat; nu
ραων = gemakkelijker {comp bij ραδιος}
τοσουτος = zo groot; zo veel
εις, ενος, μια, μιας, εν, ενος = een; één
το παραδειγμα, -ματος = het voorbeeld 
το δορυ, δορατος = de lans 
ειτα = vervolgens; daarna
ο λογος = het verhaal; het argument
σοφος = verstandig; wijs
μαλιστα = het meest; vooral
ευ-δοκιμεω = geëerd zijn; in aanzien staan
παντα οσα = alles; zoveel als; alles wat
πολιτικος = van de stad; staat; staats- {bijv nw}
τολμαω = durven; wagen
το πληθος, -ουσ = de menigte; de massa; het volk
δεικνυμι = tonen; aantonen; laten zien
ο αγων, αγωντος = het gevecht; de strijd; de wedstrijd
ωικαω = winnen; overwinnen
η δυναμις, -εως = de macht; het vermogen; het talent
ποιος = hoedanig?; wat voor een?
νομιζω = iemand beschouwen als; menen dat
δειλος = laf
αυ = opnieuw; weer; op zijn beurt
ερωταω = vragen
ποθεν = vanwaar?; waarvandaan?
το συμποσιον = het symposion
συμ-βουλευω = raad geven; aanraden; adviseren
ορθος = rechtop; recht; juist
ιδια = voor zichzelf; persoonlijk; privé {bijw}
αιδεομαι = zich schamen; zich schamen voor; respect hebben; respect hebben voor {+ acc}
φρονιμος = verstandig
ισχθπος = krachtig; sterk
η εκκλησια = volksvergadering
α-φρων, -οντος = onverstandig; dom
α-σθεωης, -ους = zwak; ziek
αισχυνομαι = zich schamen voor; zich schamen over {+ acc}
ενιοι = sommige; enige
ηττων, ηττονος = minder
πλειστος = meest; meeste {superl. bij πολυς}
ουδεποτε = nooit
κατα-φρονες = iemand verachten; iets verachten
θαυμαζω = verbaasd zijn; zich bewonderen
τοιοθτος ... οιος = zodanig ... zoals
βελτιων, -ονοσ = beter {compar. bij αγαθος}

Ingezonden op 21-05-2012 - 4301x bekeken.
Waardering 5.4 (aantal stemmen: 13)

voting system
1
2
3
4
5

ALLE WOORDJES T/M 7D, IK HEB NIET OVERAL SPIRITI BIJ STAAN OMDAT DIT OUDE LIJSTEN VAN MIJ VAN WRTS ZIJN!! SORRY DAARVOOR!

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

KOSMOS, deel 2

7 -!-ALLES-T/M-7D-!-