Helaas is de overhoormodule niet beschikbaar. Wel kun je deze lijst overhoren via StudyGo. Klik op 'Overhoren'

D'accord!, deel 1

7 Pages Jaunes (p116-119) FIXED

Jaar 1 (havo/vwo)

het station = la gare
de trein = le train
te = trop
de afspraak = le rendez-vous
de plaats = la place
de reis = le voyage
aankomen = arriver
welk / welke {Doe een spatie tussen de / en de woordjes} = quel / quelle
vroeg = tôt
januari = janvier
het spijt me = je regrette
il vient = hij komt
en provenance de = die komt uit
le retard = de vertraging

de verrassing = la surprise
komen = venir
het feest = la fête
iedereen = tout le monde
wat voor weer is het? = quel temps fait-il?
veranderen van = changer de
het vertrek = le départ
het perron = le quai
de vriend, kameraad = le copain
het is verboden = c'est interdit
het is heel mooi weer = il fait très beau
het is zonnig = il fait du soleil
het is koud = il fait froid
het regent = il pleut
ik kom jullie ophalen = je viens vous chercher 
met bestemming, naar = à destination de
vaak = souvent
de korting = la réduction
de prijs = le prix
een retour = un aller retour
laatste {Twee mogelijkheden, schrijf ze beide op. Doe een spatie tussen de / en de woordjes} = dernier / dernière
iedere = chaque
mogelijk = possible
spoedig = bientôt
de mogelijkheid = la possibilité
de helft = la moité
de oplossing = la solution
van tevoren = à l'avance
vrijelijk = librement
kiezen = choisir
vertrekken = partir
de winter = l'hiver
een liefhebber = un amateur
voorstellen = proposer
1e {Twee mogelijkheden, schrijf ze beide op. Doe een spatie tussen de / en de woordjes} = premier / première
2e = deuxième
3e = troisième
4e = quatrième
5e = cinquième
6e = sixième
7e = septième
8e = huitième
9e = neuvième
10e = dixième
februari = février
maart = mars
april = avril
mei = mai
juni = juin
juli = juillet
augustus = août
september = septembre
oktober = octobre
november = novembre
december = décembre
ik maak = je fais
jij maakt = tu fais
hij maakt = il fait
wij maken = nous faisons
jullie maken = vous faites
zij maken = ils font
Hoe heet je? = Tu t'appelles comment?
Waar woon je? = Tu habites où?
Wanneer kom je aan? = Tu arrives quand?
Hoe oud ben je? = Quel âge as-tu?
Wie is het? = Qui est-ce?
Wat is het? = Qu'est-ce que c'est?
Hoe laat? = À quelle heure?
Wat doe je? = Qu'est-ce que tu fais?
Wat doen jullie? = Qu'est-ce que vous faites?
Pardon, meneer, kunt u mij de weg naar het station wijzen? = Pardon, monsieur, pour aller à la gara, s'il vous plaît?
Is het ver? = C'est loin?
Is het dichtbij? = C'est tout près?
U gaat linksaf. = Vous allez à gauche.
U gaat rechtsaf. = Vous allez à droite.
U gaat rechtdoor. = Vous allez tout droit.
U neemt de tweede weg links. = Vous prenez la deuxième route à gauche.
Het is over honderd meter. = C'est à cent mètres.
Het is over drie kilometer. = C'est à trois kilomètres.
Ik wil graag informatie over de bus. = Je voudrais des informations sur les autobus.
Ik wil graag informatie over de tijden van de trein. = Je voudrais des informations sur les heures de train
Pardon, mevrouw, ik wil graag inlichtingen over de bus. = Pardon, madame, je voudrais des renseignements sur les autobus.
Pardon, mevrouw, ik wil graag inlichtingen over de tijden van de trein. = Pardon, madame, je voudrais des renseignements sur les heures de train..
Wat voor weer is het? = Quel temps fait-il?
Het is mooi weer. = Il fait beau.
Het is slecht weer. = Il fait mauvais.
Het is warm weer. = Il fait chaud.
Het is koud. = Il fait froid.
Het is zonnig. {Geen haakjes.} = Il fait du soleil.
Het waait. = Il fait du vent.
Het regent. = Il pleut.
Het is 30 graden. = Il fait 30 degrés.
Het is min 10. = Il fait moins dix.
Het sneeuwt. = Il neige.
Het is lente. = C'est le printemps.
Het is zomer. = C'est l'été.
Het is herfst. = C'est l'automne.
Het is winter. = C'est l'hiver.
helpen = aider
de boodschap = le message
het loket = le guichet
later = plus tard
min = moins
Het is vier uur. = Il est quatre heures.
Het is tien over vier. = Il est quatre heures dix.
Het is kwart over vier. = Il est quatre heures et quart.
Het is vijf voor half vijf. = Il est quatre heures vingt-cinq.
Het is half vijf. = Il est quatre heures et demie.
Het is tien over half vijf. = Il est quatre heures moins vingt.
Het is kwart voor vijf. = Il est quatre heures moins le quart.
Het is tien voor vijf. = Il est quatre heures moins dix.
eerst = d'abord
vervolgens / daarna {Drie mogelijkheiden, scheid ze met een /. Zet een spatie tussen de / en de woordjes.} = puis / ensuite / après
ten slotte {Twee mogelijkheiden, scheid ze met een /. Zet een spatie tussen de / en de woordjes.} = enfin / finalement

Ingezonden op 24-05-2012 - 1038x bekeken.
Waardering 7.4 (aantal stemmen: 3)

voting system
1
2
3
4
5

Ik was een aantal antwoorden vergeten, die er nu wel bijzitten.
-----
Dit is de complete Pages Jaunes van hoofdstuk 7 (Vocabulaire, Grammaire en Expressions van les 1-5). Foutloos gegarandeerd.
Als je niks verandert in de overhoorinstellingen, moet je opletten dat je hoofdletters en punten gebruikt bij de zinnetjes.

Deze overhoring is meer dan zeven jaar geleden ingestuurd. Dit was de begintijd van woordjesleren.nl!!
Waarschijnlijk werk je met een recentere uitgave en wijkt jouw boek af van de inzending hierboven.

Vakken

D'accord!, deel 1

7 Pages Jaunes (p116-119) *FIXED*

7 Pages Jaunes (p116-119) FIXED